HOME (site)

nordic sports (home)

skiken & X-skaten

wat is skiken precies?

trainers &
skikersplatform

skiken: cursussen &
clinics

skiken: tochten &
evenementen

TRIKKEN

SNOWSHOEING

even voorstellen

contact

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

Even voorstellen


 

 

WEBSHOPS


2010

Als u eenmalig van onze diensten gebruik maakt, denk ik dat u niet veel hebt aan onderstaand verhaaltje, omdat onze verbintenis weliswaar leuk maar slechts zakelijk en voor beperkte tijd is.
Wie desondanks aan het onderstaande begint, raad ik aan het scherm rechts beneden op 125 of 150% te zetten en af en toe naar de wc of de koelkast te lopen.

Naarmate mensen minder te zeggen hebben, plegen ze meer te vertellen, voornamelijk over zichzelf uiteraard en liefst tot in het uiterste detail. Ik denk wel eens dat dit voortkomt uit een prestatief deficit want de verhaaltjes sluiten vrijwel altijd een prestatie in, althans de suggestie ervan. Nou, nu ben ik dan aan de beurt, met of zonder deficit.
Wees gerust, ik zal me beperken tot mijn rolcarrière. Waar ik daarentegen wél wat onderhoudends over te zeggen zou hebben, is de bal en ik. De voetbal kleefde me aan van ongeveer mijn zevende, achtste tot mijn mijn zestiende. Wij waren natuurlijke vrienden, de bal en ik. Vroeger (klinkt goed) mocht je pas op je tiende lid worden van een voetbalclub. Voor die tijd had je al heel wat geleerd op straat of schoolplein. Tegen mijn tiende stond er dikwijls een meneer op afstand naar het schoolplein te kijken en vroeg me op zeker moment hoe oud ik was en of ik al bij een club was. Daarna vroeg hij waar ik woonde en of mijn vader thuis was. (Gaf je in die tijd nog gewoon antwoord op.) Ja, mijn vader stond om de hoek in de slagerij. 's Avonds zei mijn vader dat ik alvast voor mijn verjaardag voetbalschoenen zou krijgen en dat ik dinsdag om zeven uur bij Fortuna ('54) moest gaan trainen. Ik zou dan niks meer op de verjaardag krijgen.
Tussen mijn veertiende en zestiende kwamen de hoofdjeugdleiders van Fortuna Sittardia Combinatie (inmiddels) halfjaarlijks naar ons thuis om mijn vader te doen instemmen met het plan van clubdokter Jessen mij groeihormonen toe te dienen. Ik was erg klein en groeide maar niet, tenminste niet genoeg. Mijn vader schonk wat pilsjes en hield het aan: ik zou nog genoeg groeien, hij was ook een laatbloeiertje geweest. Bij zo'n beetje het vierde bezoek was het hem echter genoeg. Inmiddels stonden de media vol van groeihormoonschandalen omtrent Belgische varkens. Achteraf is het interessant te weten dat het Oostblok precies in deze tijd begon met groeihormoonexperimenten op atletes en zwemsters. In ieder geval stelde mijn vader de retorische vraag: 'Jongens, je denkt toch niet dat ik van mijn zoon een Belsj verken laat maken?' Hoe het daarna ging en hoe het er überhaupt bij zo'n semi-profclub in die tijd aan toe ging, daar zou ik dus wel degelijk heel wat over te vertellen hebben. Ik zeg er hier beneden nog een beetje over en misschien in de nabije toekomst op een ander terrein. Deze sub-anekdote gaat niettemin over heel lang geleden en het is voor het eerst dat ik er melding van maak in het publieke domein. Mag eigenlijk best eens.

Waar waren we? Rollen, skiken! Toen ik april 2007 een van de eerste skike-videootjes zag, wist ik ogenblikkelijk: This is it! Nee, niet 'This was it' maar meer 'This will be it'. Der Otto Eder, bergman annex techneut in Oostenrijk, de uitvinder van de skike zelf, zoefde op bergpaadjes naar beneden, sprong over gootjes, maakte noodstops, rolde asymmetrisch (weet ik nu) steil naar boven, en had ook nog een grijns op zijn gezicht. Limburg mien landj, dacht ik, hier kom ik. Ik ga jullie leren skiken, stelletje vreselijke Limbo's.
Peter Beursgens, onze importeur, had het skiken net in Nederland geïntroduceerd. Zonder hem trouwens zou er, behalve misschien via Duitse webshops, geen skike op fatsoenlijke wijze in Nederland zijn gekomen en zonder zijn visie over hoe je een nieuw product in de markt zet, was het skiken al lang een vroege dood gestorven. In een zin komt het erop neer dat wij in Nederland niet de snelle verkoop van de skike primair stellen maar de nieuwe sport skiken; mensen heel goed op skikes zetten. Peter Beursgens is tevens registeraccountant.

Ivanhoe en Little Joe
Mijn rolcarrière. Alhoewel, even geduld. Ik zei al dat de bal mij op jonge leeftijd aankleefde maar er waren meer 'dingen' die van nature bij mij hoorden: tekenen, lezen, Ivanhoe, Little-Joe ... oh ja, Thierry de la Fronde. Maar Ivanhoe was eigenlijk wie ik ben: een allenige onafhankelijk opererende moraalridder. Dat wist ik al toen ik een jaar of zes was. Niet zo lang geleden vertelde een iets oudere straatgenoot van destijds dat ik altijd zei dat ik vroeger (in een vorige leven?) Ivanhoe was geweest en later opnieuw zou worden. Dat was profetisch.
Ivanhoe is een jeugd-/kinderserie van begin jaren zestig. Toen ik Roger Moore, Ivanhoe, wekelijks zo ridderlijk, atletisch en vooral ironisch lachend steeds weer opnieuw wat van die collaborerende minkukels aan zijn zwaard zag rijgen, of - ernstiger - de broekriem flegmatiek doorklieven (zodat de broek afzakte), toen was de identificatie onmiddellijk en compleet. Batman, tussen haakjes, heeft mij nooit als Ivanhoe gegrepen; geen ironie waarschijnlijk, geen gezicht.
Met Sinterklaas kreeg ik een harnas, helm met pluim (zwaard uiteráárd) en voor de meer leisure momenten zocht ik een wit T-shirt-achtig hemd tot half over de billen met een leren riem waar het zwaard tussen paste. Niet vergeten: de wollen grijze bivakmuts die je als een capuchon naar achteren sloeg, die kreeg ik in de winter van 1963. Ook niet vergeten: de grijze wollen maillots want Krienbühl had de skinsuit nog niet uitgevonden. Dat was absoluut het begin. Kinderen stonden toen nog niet zo in het centrum van de belangstelling en ik heb geen Ivanhoe-foto kunnen vinden, ofschoon ik toch enkele jaren vanaf ongeveer mijn vijfde levensjaar dagelijks Ivanhoe liep te wezen. Na enkele jaren was mijn broertje oud genoeg om af en toe mijn vazal Kurt te kunnen zijn.
Ondanks mijn zeer bevredigend Ivanhoe-bestaan begonnen zich toch al snel meer hoedanigheden in mij te onwikkelen. Rondom ons huis (wij woonden boven de slagerij) met de vele trappartijen en de kantelen van ons dakterras was ik meestal Ivanhoe maar in het buitengebied rondom de school achter ons huis en in weekenden in het bos werd ik een ware Little Joe Cartwright van Bonanza. Little Joe was machtig vuurwapen-vlug en had het mooiste bonte paard dat ik ooit heb gezien.
Soms als mijn jonger broertje meedeed, liet ik hém even Little Joe zijn en moest ik tijdelijk de rol van de oudere Adam innemen. [Adam had toevallig weer iets waar de vrouwen als dominostenen voor in zwijm vielen. Is niet oud geworden.]

Jozef (Giuseppe) Siega
En geheel losstaand van mijn Ivanhoe- en Little Joe-persona, maar in tijd overlappend, ontwaakte de wielrenner in mij. In die tijd waren er wekelijks in dorpen in de omgeving wedstrijden voor achtereenvolgens aspiranten, nieuwelingen en amateurs. Daar waren wij, dat wil zeggen mijn vader, broertje en ik, altijd bij. Ik ken ze nog allemaal: Jan Krekels (de Krekel), Heintje Lucassen, de Haringsen, Eddy Beugels, Harrie Steevens, Hans van Weert, Jantje Willemsen (!), Jozef (Giuseppe) Siega. Hans van Driel fietste pas bij de nieuwelingen en ging op zijn zeventiende met zijn vriendin in Gretna Green trouwen. Nooit meer gezien.
Tijdens wedstrijden moest ik dan met vijfentwintig gulden naar de jurybus en dan volgde er weer een premiesprint. 'Maondig bief, sjlegter,' riep Heintje Lucassen nadat hij zich zo'n sprint had toegeëigend. Vrijwel alle regionale grootheden kwamen in de slagerij van mijn vader, Rijksweg Zuid 96 in Geleen extra biefstukken en bloedworst halen. Ja, halen min of meer; net als overigens de profvoetballers van het beginnende Fortuna ’54 in iets eerder jaren. Mijn vader is niet rijk geworden, sponsorde teveel in natura. Dat deed hij trouwens ook met grote gezinnen waarvan hij wist dat het er ploeteren was. Hij was een gever, off-hand, zonder woorden, en niet ter meerdere eer en glorie van zichzelf.
NK's werden standaard rondom de Adsteeg in Beek, Kelmond en Geverik gehouden of op de Snijdersberg in Geulle.
Voor mijn eerste communie kreeg ik een dikke-bandenfiets uit de Persilreclame. In no-time had ik de spatborden onvindbaar gemaakt. Ik herinner me nu nog precies dat ik met die spatborden in de weer was maar hoe ik dat fikste op die leeftijd, blijft me een volslagen raadsel. We hadden alleen maar een bahco in huis. De stuuraanpassing was zo mogelijk nog vernuftiger. Ik bond rolladetouwtjes in een lus aan de handvatten. Dan kon ik daar met de handjes in hangen, als een echte fietsenrenner. Diep zitten. Elke dag vóór school, tussen school en na school maakte ik mijn uren om de Augustinuskerk en langs de Mariaschool, niet in de laatste plaats om Trudy Moers te laten zien hoe goed en mooi ik kon fietsen, en sturen. Het duurde gelukkig niet zo heel lang dat met die rolladetouwtjes: mijn vader was in de winkel gewaarschuwd en net voordat ze versleten waren, kreeg ik van Jozef Siega een afgedankt racestuur. Dat fietsje is het mooiste dat ik ooit heb gekregen, ik wilde dat ik het nog had.

Belsj verken
Toch mocht ik niet gaan fietsen van mijn vader. Anders dan nu gingen jongens met goede cijfers niet gauw fietsen. Verder vond hij de sport te gevaarlijk voor zijn eigen zoon, hoe zeer hij er liefhebber van was. Hij wees me op de verschrikkelijke valpartijen. En dan nog een reden: Later toen ik 16 was en, zoals hiervoor aangegeven, door een stel immorele lapsjwanzen onheus afgedankt werd bij Fortuna Sittard, omdat mijn vader uiteindelijk niet meeging in het door clubarts Thei Jessen voorgestelde plan mij groeihormonen toe te dienen, vertelde hij me dat de geachte dokter Jessen al tien jaar eerder experimenteerde met stimulantia bij amateurwielrenners. Dát, zei hij, was de belangrijkste reden geweest mij het wielrennen al in de kinderjaren te verbieden, vooral ook omdat zoiets in de wielrennerij meer regel dan uitzondering was. In het wielrennen zit iets onuitroeibaars ingebakken dat in de oersport schaatsen, en in het verlengde ervan het skeeleren, nog heel lange tijd ondenkbaar is. Skiken? Even wachten nog.

Rolschaatsen
Wat deed je in de jaren zestig niet op straat. Touwtje-springen deed je (In-spring-de-bok-maar-in), elastieken met de meisjes (verdomd moeilijk), voetballen, stoepranden, karretjes bouwen en rijden, regenpijpklimmen, kersen pikken, rolschaatsen. Je had rolschaatsen met rubber wieltjes, die rolden 'zachter', en je had er met ijzeren wieltjes. Die hadden kogellagers (kogellagers!) maar je trilde van de weg af. 's Avonds in bed vroeg je je af of dat niet net als op schaatsen met wieltjes achter elkaar kon. Of zou je dan omvallen?
Koninginnedag 2010 bij Pauw en Witteman met het onderwerp Olympische Spelen Nederland in 2028 en het thema mogelijke vernieuwingen in het Olympische programma verklaart Mart Smeets himself voor het eerst dat Olympische vernieuwing wellicht nog te vinden is in hele snelle rolschaatsachtige dingen. Hij krijgt de woord skeeleren of inline skaten nog steeds niet door de strot maar na jarenlange stelselmatige negatie lijkt dit op een doorbraak. Mart Smeets heeft veel meer te zeggen over wat wij aan sport zien dan we denken en hij weet exact welke lobby's hij dient. Als wegskeeleren Olympisch zou worden, moest de fietspadeninfrastructuur internationaal gereviseerd worden. Baanskeeleren biedt een oplossing. 'Men' lijkt overstag te zijn gegaan en meneer Mart weet dat natuurlijk, legt het hoofd een beetje in de schoot. Zo zat hij er bij Pauw en Witteman ook bij. Alle terloopse verwijzingen naar het skeeleren door Herbert Dijkstra en Martin Hersman wist hij jarenlang naast zich neer te leggen. 'Zei iemand iets?'

Van Benthem en compagnons
Dus woonden Ineke en ik vele jaren later (na Ivanhoe) in Arnhem. Ik zag er de Elfstedentochten van 1985 en 1986. Al meer dan twintig jaar had ik tijdens de Touretappes en WK's wielrennen voor de televisie gezeten. Ik ben er nu nog trots op de grootsheid van Merckx helemaal te hebben mogen meemaken. Als kind ervoer ik die namelijk al tot in elke vezel van mijn lichaampje en ziel. Maar wees gerust, ik bespaar je uitweidingen.
In februari 1985, als ik me goed herinner, was er al een dooigolf in de bergen geweest en stonden de uiterwaarden rond Arnhem tot aan de dijkranden vol water. Nu kwam daar een enorm ietwat verlaat vorstfront overheen. Ik had nog nooit zo'n ijsvlakten gezien maar de willekeurig gerangschikte bosschages, uitstekende palen, stukjes prikkeldraad en verloren bomen gaven het ijslandschap een unieke verstilde schoonheid. Ik moest wel schaatsen gaan kopen. 'Glad en wijds' lag het ijs, en zwart. Het ging meteen wonderbaarlijk goed, zeg ik ook nu nog als geoefend ex-wedstrijdschaatser. Maar goed, dat doet er niet toe. Ik herinner me wel nog de sensatie van inderdaad het keiharde zwarte ijs, de windribbeltjes erop die een bijna erotische ervaring voor de voeten waren, de ijsplaten en scheuren nabij de bosschages die ik lekker onvervaard dwars overstak (ik begreep toch vrij snel dat je er niet ín moest rijden), de ontdekking al meteen van het overstappen.
Ik had het hierboven over Merckx maar ik was natuurlijk net zozeer opgegroeid met Ard en Kees. De motoriek en het vermogen tot imitatie zaten er bij mij gewoon in: ik had nu eindelijk de gelegenheid hen eens in het echt na te doen. Dat lukte prima, al weet ik nu natuurlijk hoeveel er daarna nog bij te leren viel. Het eindeloos bochtengekrabbel, echter, dat ik verstokte schaatsliefhebbers jaar in jaar uit op de baan zie bezigen, is mij in ieder geval bespaard gebleven.
Tijdens de twee elfstedentochten zat ik zwaar ontroerd onafgebroken voor de televisie. Ze begonnen ergens in de nacht, je hoorde allerlei verslagen en voorvallen van een duister evenement en plotseling reed men als het ware uit die duisternis het licht in. Dan bleek dat deze was gevallen, die de verkeerde afslag had genomen, weer een stel anderen de stempelpost niet had gezien en vooraan een clubje slimmeriken de handen ineen hadden geslagen. Van Benthem was een van de slimmeriken, Albert Bakker een van de pechvogels. (Hier kom ik een stukje verder op terug.) En dat ging zo een dag lang door in diepe zit. Hoe hield iemand dat vol? Wat een heldendom!
Het waren allemaal mannen van mijn leeftijd en ik ontdekte iets dat ik veel eerder had willen ontdekken. Maar ja, Limburger hè. Nu was dit helaas te laat voor mij, dacht ik helaas. Weer een verloren talent. Wat een onverbeterlijk would-be-figuur was ik toch!
Na de tocht van 1986 begonnen pioniers skeelerprototypen te maken. Er was die zomer een reportage op TV van (marathon)schaatsers die de eerste skeelers uitprobeerden. Het zag uit als echt schaatsen maar men constateerde dat er nog het nodige ontwikkelwerk te wachten lag teneinde de skeeler sneller en comfortabeler te krijgen.
In het voorjaar van 1987 was ik aan het rennen in het buitengebied tussen Arnhem-Zuid en Driel toen mij plotseling iemand hard voorbijrolde op iets (?). Ik schrok en riep Ho! De man remde af zoals schaatsers dat doen als ze naar de start gaan. Ik hoorde hem uit over het hoe, wat, waar en waarom. Waarom? Hij was marathonschaatser. Hoe hij dan heette? Andries Kasper. Hij was het afgelopen jaar 10de geworden in De Tocht. Het bleek dat er in Arnhem een speciaalzaakje was voor skeelers: Habro Sport. Hans van de Broek (waar zou die gebleven zijn?) zette er tweedelige Zandstra-frames op uit te zoeken schoenen. Ik kocht Ridero schoenen (Rien de Roo) maar moest er eerst eens een avondje mee op de bank zitten, om elkaar te passen: de schoenen en ik. Niks thermoplast nog.
Aldus skeelerde ik vanaf 1987 in mijn Arnhemse jaren in de Betuwe tussen Arnhem, Driel, Heteren, Zetten, Lent, Bemmel. Bij slecht weer en 's winters werd er onder Kronenburg geskeelerd. Dat was een mega-winkelcentrum op pilaren gebouwd. Tussen de pilaren bevond zich de geasfalteerde parkeergelegenheid. 's Avonds waren winkels in die tijd nog gewoon dicht en dus kon je er net zo makkelijk skeeleren. Een groep Elfstedentochters was een soort club aan het vormen en zette er met lint een 400m-rondje af. Met argusogen keken deze mensen naar mij want ik had geen pakje, daarentegen een katoenen broek en sweater, en ik begon niet eerst met kletsen. Bovendien reed ik veel harder en langer dan de 'club', behalve als af en toe Andries Kasper kwam. Echt sympatiek vond ik die uiteindelijk ook niet. Hij kwam meestal veel later. Als ik er dan al tussen de vijftig en vijfenzeventig rondjes achter elkaar had opzitten, reed hij me strak kijkend voorbij. Dan stonden die andere die-hards in een keer langs de kant te grijnzen. Pas na een paar jaar kreeg ik wat aanspraak en ried men me ook eens te gaan schaatsen want als er nog eens een Elfstedentocht kwam, zou dat een makkie voor me zijn. Men wilde me wel voordragen voor een lidmaatschap.

Terug naar Limburg en toen naar Zeeland
Begin jaren negentig gingen we terug naar Zuid-Limburg. Sociaal en maatschappelijk een grote persoonlijke fout achteraf: prachtige omgeving, niks gastvrij echter, alleen even als er wat aan je te verdienen valt; genetisch bekrompen. 'Ja' zeggen uit schijterigheid, 'nee' doen uit stiekemigheid; veel kletsen en oordelen in de derde persoon. Neem me niet al te kwalijk, moest er even tussendoor uit. Als je niet af en toe generaliseert, kun je nooit iets stellen.
Het skeeleren schoot er in Limburg aanvankelijk grotendeels bij in, ofschoon het goed mogelijk is in Zuid-Limburg.
Na enkele jaren kochten we een stacaravan in Zeeuws-Vlaanderen. Toen we er de eerste keer heen reden, dacht ik meteen aan mijn skeelers. Eindeloze trajecten. Dus ik haalde mijn oudjes tevoorschijn, verving ze al snel toch maar door een Maple frame en thermoplast Viking schoenen en had zo inmiddels al weer enkele jaren tijdens onze zeer fequente verblijven rond en heen-en-neer geracet, toen ik min of meer werd klem gereden door een dikke auto. Ik ben niet bang maar meteen een nummerbord in je kop zetten, daarnaar verwijzen en tevens naar het feit dat je een heel harde kop hebt, en tenslotte de belager fijntjes verwittigen van de mogelijkheid dat je in je dagelijkse leven zomaar een heel ander pakje - meer een toog eigenlijk - aan zou kunnen trekken, is perfect blufmateriaal. Ik laat de keuze dan altijd vrijelijk aan de belager.
Deze keer was niets van dat alles nodig. Twee robuuste mannen stapten uit. Ik ben zelf ook wel een beetje een man maar soms voel ik me meer een jongen. 'Hallo,' zei de eerste. 'Wij wonen hier in de buurt en we zien je al verschillende jaren rijden. Je hebt een mooie techniek,' paaide hij me een beetje. 'Wij gaan altijd op zondagochtend vanuit Luteijn een stukje skeeleren. Wil je eens meekomen, kunnen we misschien nog wat van elkaar leren.'
Weer thuis, bij de caravan, deed ik verslag. 'Ze hebben me gevraagd zondag om 9 uur vanuit Luteijn (aannemer langs de provinciale weg) mee te gaan skeeleren.'
'Wie?' vroeg Ineke.
'Een paar mannen hier uit de buurt. Ze hebben geloof ik zo'n skate-groepje.'
'Negen uur zei je? Dat red je nooit.' Ik ben niet echt een ochtendmens, eigenlijk helemaal geen ochtendmens. Ik schat dat ik de eerste drie uur van de dag op ongeveer 50% functioneer.
Die zondag rolde ik naar Luteijn. Maar daar zag ik al heel snel dat het om wat andere lui dan skaters ging. Strak in het pak, geschoren en geschonden poten waar die van mij als juffersbeentjes tegen afstaken, vriendelijk grijnzende gezichten. Ja, ik zag af die heldere zomerse Zeeuwse vroege zondagochtend maar gaf uiteraard geen krimp. Twee van hen werden mijn vrienden, vind ik: Cees Cijsouw (oorspronkelijk Boerenhol, nu Oostburg) en Jan-Flip Salomé (Breskens).

Wordt vervolgd

 

 

 



Little Joe: actiefoto

Adam & andere Little Joe (Lief broertje Roel)

Geen rolladetouwtjes meer